In mijn afgelopen bericht besprak ik één van de eerste aspecten, die direct van belang zijn bij het kijken naar kunst. Het formaat; de keuze die een kunstenaar maakt met betrekking tot de keuze van de afmeting van zijn werk. Staan we oog in oog met een kunstwerk, dan valt die verhouding immers altijd direct op. Kijken we naar een kunstwerk dan speelt die maatvoering in de verhouding tot de reële werkelijkheid als eerste een belangrijke rol.
Het tweede aspect wat zich direct aan de kunstkijker toont en wat ik hier wil bespreken, is natuurlijk de relatie die de kunstenaar in het kunstwerk heeft aangebracht tot die reële werkelijkheid. Elke mens vertrekt namelijk in zijn ‘beeldidioom’ vanuit de door hem of haar waargenomen werkelijkheid, zoals de alledaagse realiteit zich aan ons voor doet, door gezien wordt.
Nu zijn kunstenaars vooral meesters van de verbeelding en doen niets liever - zo lijkt het - als een spel spelen met ‘de realiteit’ door hier op in te grijpen. Populair en bekend zijn de werken van bijvoorbeeld de Belgische kunstenaar
René Magritte (1898 – 1967) die een
illusionistisch spel speelde met de door hem geschilderde weergegeven ‘werkelijkheid’.
Sommige kunstenaars zoomen in op die ‘werkelijkheid’ en maken hem subjectief of persoonlijk. Andere kunstenaars vereenvoudigen de afbeelding van de werkelijkheid in hun weergave door die te schematiseren, te stileren of door elementen of details er uit weg te laten.
Beide bovenstaande manieren van verwerking, beïnvloeden de relatie tot de reële werkelijkheid. Door het ingrijpen of het vertalen in de afbeelding van een zekere realiteit door de keuze en uitwerking van de beeldelementen, kleur, compositie, vorm, ruimtelijkheid, schept de kunstenaar in zijn werk een bepaalde ‘afstand’ tot de ons bekende reële werkelijkheid.
Hierdoor ontstaat als het ware een nieuw realiteit, de realiteit van het kunstwerk zoals dit door de kunstenaar minder of meer doel bewust is nagestreefd en bedoeld om een bepaalde beleving en ervaring bij de beschouwer, de kunstkijker op te roepen.
Door de eeuwen heen kunnen we hierin allerlei verhoudingen en stileringen in onderkennen als we naar kunstwerken kijken. Met de ontwikkeling van de optica en komst van de lens om de werkelijkheid af te beelden op het twee dimensionale - het platte vlak - in de vijftiende en zestiende eeuw, is het begin gemaakt naar het afbeelden van wat wij nu de ‘fotografische
werkelijkheid' noemen. Verondersteld is wel dat
Johannes Vermeer (1632 - 1675), onze beroemde meester uit de Gouden Eeuw, als een van de eerste gebruikmaakte van een lens om de werkelijkheid naar het platte vlak te vertalen.
Fotografie is letterlijk schrijven met licht, maar het duurde tot ver in de negentiende eeuw voor dat de fotografie ook zijn invloed liet gelden op de beeldende kunst.
Met de komst van de fotografie als afbeeldingtechniek ontstond ook de noodzaak voor beeldend kunstenaars, schilders om andere wegen in te slaan dan in hun uitbeelding te streven naar het één op één proberen weer te geven van onze ‘zichtbare’ werkelijkheid. Immers daar voldeed de vroege fotografie steeds beter aan en uiteindelijke is het zo geworden dat wij een foto zien als zijnde de reële werkelijkheid. Dat zien we bijvoorbeeld omdat een foto nog altijd als een ‘bewijs’ van die alledaagse werkelijkheid wordt overlegd in bijvoorbeeld de nieuwsmedia als de krant. Eigenlijk kunnen we stellen dat de zo bedoelde fotografie de kleinste afstand verbeeld tot de reële werkelijkheid.
Eind negentiende en begin van de twintigste eeuw ontspruiten er tal van kunststromingen en kunstenaars, die naar een andere kwaliteit zoeken in hun afbeeldingvormentaal. Naar een vorm van uitbeelden en afbeelden die weg voert van de fotografische werkelijkheid. Impressionisme, Fauvisme, Expressionisme, Kubisme en nog vele andere stromingen doen opgang.
Midden twintigste eeuw maakt ook de fotografie een ontwikkeling door, die gaat naar een meer autonome inzet van het medium fotografie, waardoor ook binnen de beeldvoering van de kunstfotografie een nieuwe verwerking ontstaat van het beeldend vermogen van fotografie.
Bijvoorbeeld
Man Ray (1890 – 1976) en
Salvador Dali (1904 – 1989) zoeken zo naar een nieuwe beeldtaal in fotografische expressie, waarbij men ingrijpt in de fotografische techniek en de uitkomst, het fotografische beeld direct beïnvloedt, vervormt of manipuleert om een nieuwe afbeeldingsrealiteit op te roepen.
In de huidige tijd lopen tal van verworvenheden in de beïnvloeding van de afbeeldingsrealiteit, ruimhartig door elkaar. In de ene vorm van ‘computer added design’ wordt een bijna volkomen verdraaide en gemanipuleerde weergave na gestreefd van de werkelijke wereld zoals wij die kennen.
In de schilderkunst worden allerlei uitbeeldings- en afbeeldingsmethoden gestapeld weergegeven of juist heel specifiek gebruikt. Gerhard Richter (1932) en Luc Tuymans (1958) zijn bekende voorbeelden van kunstenaars, die specifiek aan fotografie verbonden beeldaspecten als het ware weer herintroduceren in de afbeeldingstaal van de schilderkunst.
Naast kunstenaars die een figuratieve afgeleide van de werkelijkheid in hun werk tot uitbeelding brachten ontstonden er ook stromingen die een autonome - niet naar een werkelijkheid -verwijzende beeldende kunst, ook wel concreet abstract expressionisme genoemd. Hierin ontstaan kunstwerken die louter op de verf – de reële materie – vorm en kleur gebaseerd zijn. Een van de eerste kunstenaars die in deze richting ontwikkelde is Piet Mondriaan (1872 – 1944) en de stroming De Stijl. Mondriaan streefde in zijn werk een zuivere harmonie na, die louter in het kunstwerk zelf ontstond door de compositie van vorm en kleur in een strikt geometrisch schema.